Iedereen kent natuurlijk Volkert van der G., oftewel Volkert van der Graaf. Recent door zijn vrijlating weer uitgebreid in het nieuws. Een aantal media hielden het bij Volkert van der G.; anderen noemden zonder schroom zijn volledige naam. Mag dat? En waarom? Hoe denkt de Nederlandse rechter daar eigenlijk over? En is de initialenregel nog wel van deze tijd?
De initialenregel
In Nederland kennen we sinds 1953 de zogenaamde “initialenregel”. Deze regel werd door de Nederlandse hoofdredacteuren opgesteld bij wijze van zelfregulering na druk vanuit de politiek onder het mom “De media moet berichten, niet berechten“. In de praktijk komt die regel erop neer dat verdachten en veroordeelden worden aangeduid met hun voornaam en eerste letter van de achternaam.
De initialenregel is niet absoluut. Zo wordt volgens de Leidraad van de Raad voor de Journalistiek een uitzondering gemaakt indien:
- de naam een wezenlijk bestanddeel van de berichtgeving is;
- het niet vermelden van de naam wegens de algemene bekendheid van de betrokkene geen doel dient;
- door het niet vermelden van de naam verwarring kan ontstaan met anderen die hierdoor voorzienbaar kunnen worden geschaad;
- het vermelden van de naam gebeurt in het kader van opsporingsberichtgeving;
- de betrokkene zelf de openbaarheid zoekt.
De uitzonderingen bieden ruimte voor ruime interpretatie. Zo wordt wel gesteld dat Volkert van der Graaf door zijn daad de openbaarheid heeft gezocht en kan in het huidige digitale tijdperk, waar men vaak slechts enige muisklikken verwijderd is van de identiteit van een verdachte of veroordeelde, al snel worden gesteld dat voldaan is aan het tweede vereiste. De laatste jaren ontstaat er dan ook steeds vaker discussie over toepassing van de initialenregel. De initialenregel zou criminaliserend werken (het is om die reden dat de Telegraaf stug Volkert van der G. blijft zeggen), informatievoorziening beperken, niet aansluiten bij de gewoonte van buitenlandse media noch bij de roep vanuit de samenleving om een harder beleid tegen criminaliteit. De initialenregel wordt door de media dan ook meer en meer aan de spreekwoordelijke laars gelapt en lijkt aan praktische betekenis te hebben ingeboet. Men kan zich dan ook met recht afvragen of de initialenregel nog wel van deze tijd is.
Hof Amsterdam 10 juni 2014
Zo schreef Philip de Witt Wijnen (hierna: de Journalist) namen van verdachten voluit in zijn in november 2010 verschenen boek “Joep! Van held tot hoofdverdachte”. Niet alleen de naam van de hoofdverdachte, Joep van den Nieuwenhuyzen (van RDM), die verantwoordelijk werd gehouden voor het wegsluizen van tientallen miljoenen en omkoping, maar ook de naam van een bij RDM werkzame boekhouder (hierna: de Boekhouder). De Boekhouder werd in het boek tot vier keer toe met naam en toenaam genoemd als medeverdachte van onder meer faillissementsfraude.[1]
De Boekhouder klaagde vervolgens over de volledige naamsvermelding bij de Raad voor de Journalistiek. In het aprilnummer van 2011 dreef tijdschrift Quote vervolgens de spot met de klagende Boekhouder door te refereren aan de klacht met als slotopmerking “NASCHRIFT Het spijt ons, meneer [de Boekhouder]“. Dit alles onder de kop “Schande” en geïllustreerd met een foto van een huilende baby. Ook Quote schreef de naam van de Boekhouder voluit.
De Raad stelde de Boekhouder in het gelijk en achtte de volledige naamsvermelding van de Boekhouder journalistiek onzorgvuldig. Het gaat dan om de naamsvermelding in het boek en in een artikel in Quote uit 2010, want het artikel uit 2011 was niet tijdig ingediend als onderdeel van de klacht en kon daardoor slechts ter informatie dienen.
De rechtbank schoof deze uitspraak ter zijde met de opmerking dat “het schenden van een journalistieke afspraak om slechts de voorletter van diegenen die onderwerp zijn van justitieel onderzoek te vermelden (zoals neergelegd in de Leidraad voor de Raad [voor] de Journalistiek), niet gelijk [kan] worden gesteld aan schending van een wettelijke bepaling“. De rechtbank kwam tot het oordeel dat geen sprake was van onrechtmatige publicaties (de vordering van de Boekhouder zag nu op het boek en beide publicaties in Quote). Zij overwoog daartoe onder meer dat de berichtgeving was beperkt tot het professionele handelen van de Boekhouder en dat de stelling dat het noemen van de volledige naam gebruikelijk is in dergelijke biografieën, door de Boekhouder onbetwist bleef. Ten aanzien van de laatste publicatie in Quote overwoog zij dat deze weliswaar onnodig en pesterig was, maar dat het leed daarvóór al was geschied door de (rechtmatige) publicatie van het boek.
In appèl bleef het boek zo goed als buiten beschouwing omdat de Boekhouder stelde daar geen schade door te hebben geleden, zodat het hof het vonnis op dit punt in een bindende eindbeslissing bekrachtigde. Met andere woorden: het laatste inhoudelijke oordeel over het noemen van de volledige naam in het boek is afkomstig van de rechtbank en die vond het niet onrechtmatig.
Voor het eerst spitste het geschil zich dus vrijwel geheel toe op de publicaties in Quote. Naast de eerder genoemde publicatie betrof het ook een eerdere Quote-publicatie van de hand van De Journalist. Kort na het verschijnen van zijn boek in 2010 duidde hij de Boekhouder daarin onder meer aan als “hulpje” van de ex-directeur. Het hof stelt zich de vraag of de volledige naamsvermelding door Quote en de Journalist onrechtmatig is.
Het hof vervolgt zijn arrest met een uitgebreide opsomming van maar liefst twaalf feiten en omstandigheden die hij van belang acht voor de afweging tussen enerzijds het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de Boekhouder (artikel 8 EVRM) en anderzijds het recht op vrijheid van meningsuiting van de journalist en Quote (artikel 7 Gw en 10 EVRM). Het hof overwoog daartoe onder meer dat de Boekhouder geen publiek figuur is, hij ten tijde van de publicaties slechts de status van verdachte had en zelf de publiciteit niet heeft gezocht.
Het is bevreemdend dat bij die afweging kennelijk ook uitlatingen uit het boek een rol spelen. Zo merkt het hof op dat het woord “saillant” (te vinden op pagina 268 van het boek) een negatieve en suggestieve connotatie heeft. Dit is opvallend, omdat het hof daarvóór al concludeerde dat hij het vonnis op het punt van het noemen van de volledige naam in het boek bekrachtigde. Anderzijds zijn de overwegingen van het hof onbegrijpelijk als zij slechts op de publicaties in Quote zouden zien. Die dateren immers van ná de uitgave van het boek, zodat de naam van de Boekhouder op dat moment feitelijk al op straat lag en – zoals de rechtbank onzes inziens terecht concludeerde – het kwaad feitelijk al was geschied; een omstandigheid waarover het hof met geen woord rept.
Anders dan de rechtbank laat het hof de afweging uitvallen in het voordeel van de Boekhouder. Hij komt tot de slotsom dat het (op zichzelf onbetwiste) publieke belang van de zaak niet rechtvaardigde dat de Boekhouder met naam en toenaam werd aangeduid. Zijn functie als financial controller mocht wel worden genoemd, omdat dit functioneel was voor de berichtgeving:
“Anders gezegd: het noemen van de Boekhouder met naam en toenaam was voor het openbaar maken van de misstand onvoldoende noodzakelijk en diende daarom, gelet op de schade die voor de Boekhouder daardoor zou kunnen ontstaan, geen redelijk belang. In de woorden van de Raad voor de Journalistiek: de vermelding van de naam van de Boekhouder was een disproportionele aantasting van diens privacy.” (r.o. 3.10 slot)
Na deze conclusie wijdt het hof nog een aparte passage aan de publicaties in Quote, waardoor de indruk wordt versterkt dat de voorafgaande overwegingen mede betrekking hebben op de passages in het boek. Volgens het hof kon de Journalist bij zijn publicatie in Quote (ten onrechte) nog denken dat die naamsvermelding toelaatbaar was in verband met het onthullen door de Journalist van een belangrijke misstand. De tweede publicatie door Quote zelf waarin de Boekhouder werd vergeleken met een huilende baby kon volgens het hof echt niet door de beugel. Niet alleen omdat daarin werd herhaald dat de Boekhouder verdacht werd van faillissementsfraude, maar ook omdat “wordt benadrukt dat de Boekhouder de persoon in kwestie is, waardoor de aandacht van het publiek extra op hem wordt gevestigd. Terecht heeft de rechtbank deze publicatie als “onnodig en pesterig” aangemerkt. Zonder twijfel heeft deze publicatie voor de boekhouder tot extra schade geleid, waarvoor (alleen) Quote aansprakelijk is.”
Verder heeft het hof ten aanzien van de aanzienlijke schadevordering (nader op te maken bij staat) het “chilling effect” (het afschrikkende effect van dergelijke vorderingen waardoor de vrijheid van meningsuiting in het gedrang kan komen) in zijn afweging betrokken. Het hof wijst er echter op dat dit ook andersom voor de journalist heeft te gelden: juist als een naamsvermelding zeer grote schade teweeg kan brengen, zoals in de huidige zaak, moet de journalist extra behoedzaam zijn.
Het betreft een tussenarrest van het hof waartegen expliciet cassatie is opengesteld. De Journalist stelt – conform de eerdere overweging van de rechtbank – dat er geen wet is die journalisten verbiedt de naam van een verdachte te publiceren en heeft aangekondigd in cassatie te gaan voor een principiële uitspraak van de Hoge Raad op dit punt. Er is nog geen cassatieberoep ingesteld, maar de Journalist heeft daarvoor nog tot 10 september de tijd.
UPDATE:
Er is inderdaad cassatie ingesteld door de Journalist en Quote. Advocaat-generaal mr. F.F. Langmeijer heeft op 16 oktober 2015 geconcludeerd tot verwerping van het beroep. In de conclusie wordt veel aandacht besteed aan de geschiedenis van de initialenregel en een vergelijking gemaakt met de ons omringende landen. Hij geeft onder meer aan dat bij de aangehaalde beslissingen van het EHRM “past dat gedragingen van machthebbers in de media ter discussie kunnen worden gesteld“, omdat hun handelingen of nalatigheden gevolgen kunnen hebben voor velen. Dat geldt “evenzeer voor zgn. ‘captains of industry””. De Boekhouder wordt echter niet gezien als zo een ‘captain of industry’, mede omdat hij niet betrokken was bij het Rotterdamse havenschandaal en zijn functie als financial controller niet een ‘publieke functie’ is. (uit overweging 3.8).
Ook verhindert de uitspraak van het hof volgens de a-g niet het schrijven en publiceren van berichten of commentaren over de fraude of het aanpakken van de Van den Nieuwenhuyzen als ‘captain of industry’:
“(…) Nu zal men de financial controller van een concern als RDM niet snel gelijkstellen met een slechts ondersteunende functie, zoals die van een secretaresse. Het valt dan ook goed te begrijpen dat volgens De Witt Wijnen c.s, in een publicatie van een onderzoeksjournalist er ruimte moet zijn om de aandacht te vestigen op (de macht van) adviseurs die het doen en laten van hun opdrachtgever beïnvloeden. Maar ook dan blijft een afweging van de betrokken belangen geboden en die is nu eenmaal voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt. Per saldo laat het bestreken arrest De Witt Wijnen en de uitgever alle ruimte om te publiceren, behalve het voluit vermelden van de naam. Het komt mij voor dat de in het middel bedoelde grens door het hof niet is overschreden.” (uit overweging 3.8)
Het is nu wachten op het arrest van de Hoge Raad dat staat gepland op 17 februari 2016.
Initialenregel nog van deze tijd?
De bewering van de Journalist dat er geen wet is die journalisten verbiedt de naam van een verdachte te publiceren is in beginsel juist. De journalistieke afspraken zoals vervat in de Leidraad hebben immers geen wettelijke status. Dat is door de rechtbank in bovengenoemde zaak bevestigd. Op zijn beurt haalt het hof expliciet de conclusie van de Raad voor de Journalistiek aan, maar neemt het woord “initialenregel” daarbij niet in de mond. Dat neemt echter niet weg dat het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer (artikel 8 EVRM) weldegelijk een uitkomst kan bieden in voorkomende gevallen. Het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de Boekhouder moet worden afgewogen tegen het recht op vrijheid van meningsuiting van de Journalist (artikel 10 EVRM), waarbij in beginsel aan geen van beide rechten voorrang toe komt.
Deze afweging van grondrechten behoort bij uitstek tot het domein van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM). In zijn uitspraken over het noemen van een verdachte met volledige naam in publicaties hecht het EHRM bij de belangenafweging veelal waarde aan de vraag of de verdachte zelf de publieke arena heeft betreden of al een publiek figuur is, bijvoorbeeld door zijn functie als politicus of status als bekende acteur. Ook het feit dat het misdrijf sterk de publieke aandacht heeft getrokken kan een naamsvermelding van de verdachte rechtvaardigen. De ernst van het misdrijf, bezien vanuit het algemeen belang, moet eveneens worden meegenomen in de afweging van de twee conflicterende rechten.
Ook de Nederlandse rechter kijkt naar alle feiten en omstandigheden van het geval, zo ook het hof in de zaak van de Boekhouder. Het hof heeft de initialenregel niet rechtstreeks toegepast, maar verwees wel naar het oordeel van de Raad voor de Journalistiek in zijn overwegingen. Ook lijkt het hof een uitzondering op de initialenregel te formuleren, namelijk dat de naamsvermelding toelaatbaar kan zijn in verband met het “onthullen van een belangrijke misstand”. Al mocht de Journalist daarop in dit geval geen beroep doen. Die uitzondering valt niet (letterlijk) terug te lezen in de Leidraad, behoudens mogelijk een zeer ruime interpretatie van de naam als “wezenlijk bestanddeel van de berichtgeving”. Het belang van de zaak of het belang van de misstand wordt in de Leidraad niet als uitzondering genoemd.
De initialenregel past redelijk goed binnen de rechtspraak van het EHRM en de Nederlandse rechter. De uitzonderingen bieden enige ruimte voor interpretatie, waardoor de regel met zijn tijd mee kan gaan. In zaken als de onderhavige kan de initialenregel een journalist helpen licht te schijnen in het schimmige bos van ‘relevante feiten en omstandigheden’ waar een Nederlandse rechter aan toetst. De initialenregel biedt immers praktische handvatten voor de journalist bij de invulling van de belangenafweging tussen artikel 8 en 10 EVRM. Zo bezien komt aan de initialenregel ook in deze tijd dus nog weldegelijk (praktische) betekenis toe.
Extra uitzondering voor misstanden die de samenleving raken
Toch leent de huidige formulering van de initialenregel zich voor verbetering. Deze kent immers geen uitzondering voor misdrijven die sterk de publieke aandacht hebben getrokken of de samenleving hebben geraakt, terwijl het EHRM deze uitzondering wel erkent. Juist voor dit soort zaken en/of grote misstanden zou een extra uitzondering op de initialenregel op zijn plaats zijn. Dan zouden we het in de toekomst mogelijk niet meer hebben over Benno L. en Robbert M., maar gewoon hun volledige naam gebruiken. Net als bij Volkert van der Graaf. In andere landen, zoals België, wordt deze uitzondering al gehanteerd. Dat maakt dat we Marc Dutroux kennen als Marc Dutroux en niet als Marc D. De extra uitzondering op de initialenregel voor zaken die sterk de publieke aandacht trekken, zou ervoor zorgen dat de privacy van verdachten in kleinere zaken gewaarborgd blijft; tegelijkertijd zou de extra uitzondering uitkomst bieden tegen de hypocrisie omtrent zaken als die van Mohammed Bouyeri en Volkert van der Graaf, aangezien de identiteit van dergelijke verdachten in het huidige digitale tijdperk eenvoudig vindbaar is via internet, zonder daarvoor de bestaande uitzonderingen te hoeven oprekken.
[1] CORRECTIE: De Boekhouder liet weten dat zijn veroordeling nimmer zag op faillissementsfraude. Hij is slechts veroordeeld voor één valsheid in geschrifte.
Met dank aan Lennard Meulens
Dit artikel is ge-update op 10 november 2015.