Oneerlijke handelspraktijken kunnen leiden tot de vernietiging van overeenkomsten die na 13 juni 2014 zijn gesloten. Er zijn recentelijk een drietal uitspraken gewezen die inzicht geven in de toepassing van deze vernietigingssanctie in de praktijk.
Aan de Wet oneerlijke handelspraktijken is op 13 juni 2014 een vernietigingssanctie toegevoegd. Op grond van lid 3 van artikel 6:193j BW is een overeenkomst die tot stand is gekomen als gevolg van een oneerlijke handelspraktijk vernietigbaar. Dat deze bepaling inmiddels zijn weg naar de praktijk heeft gevonden, blijkt uit een drietal recentelijk gewezen uitspraken waar een beroep op artikel 6:193j lid 3 BW door de rechter is gehonoreerd. De in het geding zijnde overeenkomsten zijn door de rechter steeds (gedeeltelijk) vernietigd.
Uit de uitspraken blijkt dat een consument met een beroep op artikel 6:193j lid 3 BW een overeenkomst relatief eenvoudig kan vernietigen wanneer het causaal verband tussen de oneerlijke handelspraktijk en het sluiten van de overeenkomst wordt aangetoond. Het is voor de praktijk daarom van belang om de impact van een dergelijke vernietigingssanctie nader onder de loep te nemen. Het kan voor ondernemingen immers flinke commerciële en financiële gevolgen hebben, zeker als het gaat om een groot aantal (identieke) contracten. Een onderneming loopt bijvoorbeeld het risico betaalde bedragen terug te moeten betalen, gelet de terugwerkende kracht van vernietiging.
In een recent artikel in het juridisch tijdschrift Juridisch up to Date bespreken Roelien van Neck en Lisette den Butter het nieuwe artikel 6:193j lid 3 BW, alsmede de meest recente rechtspraak met betrekking tot dit artikel en de gevolgen van de vernietigingssanctie voor de praktijk.
Klik hier voor het volledige artikel in Juridisch up to Date 2015, nr. 23, p. 5-8.