Op 25 mei 2018 heeft de Hoge Raad zich uitgelaten over een tweetal belangrijke openstaande vragen ten aanzien van de aansprakelijkheid bij graafschades. Ten eerste: gaat de grondroerder bij een graafschade vrijuit als de werkelijke ligging van de kabel niet voldoet aan artikel 5 lid 2 van het Besluit informatie-uitwisseling ondergrondse netten (de “BION“), waarin is bepaald dat de metingen waarop de liggingsgegevens zijn gebaseerd ten minste een nauwkeurigheid van 1 meter hebben? De Hoge Raad oordeelt dat dit niet het geval is, omdat de werkelijke ligging door tal van oorzaken kan afwijken van de tekening. Ten tweede: wat is de betekenis van de Richtlijn zorgvuldig graafproces (CROW 250, hierna: de “Richtlijn“) voor de invulling van de door de grondroerder in acht te nemen zorgvuldigheid bij graafwerkzaamheden? De Hoge Raad oordeelt dat aan deze Richtlijn groot gewicht toekomt bij de invulling van deze zorgplicht. In deze zaak ging de aanbeveling in de Richtlijn om kabels over het gehele traject te lokaliseren in een gebied van 1,5 meter aan weerszijden van de graaflocatie daarom een belangrijke, zo niet doorslaggevende, rol spelen.
De feiten
Grondwerkbedrijf en machineverhuur [X] (de “grondroerder X“) heeft een middenspanningskabel van Liander beschadigd bij het slaan van damwanden. Grondroerder X had voorafgaand aan de werkzaamheden een graafmelding gedaan en hij had ter plaatste proefsleuven gegraven om de kabel te lokaliseren. Grondroerder X had zich daarbij wel beperkt tot het graven van twee proefsleuven. Bij het graven van deze proefsleuven was de kabel beide keren aangetroffen op de plaats waar deze volgens de tekening ook zou moeten lopen. Desondanks had grondroerder X bij zijn werkzaamheden de kabel van Liander geraakt. Dit kwam doordat de kabel voorbij de tweede proefsleuf afboog en pas verderop de ingetekende ligging weer vervolgde. De afwijking tussen de ligging van de kabel op de tekening en de werkelijke ligging bedroeg op het betrokken punt 1,02 dan wel 1,12 meter. Deze afwijking was naar alle waarschijnlijk veroorzaakt door eerdere werkzaamheden. Liander was van deze afwijking niet op de hoogte.
Liander stelt zich in deze zaak op het standpunt dat grondroerder X onzorgvuldig heeft gegraven door op slechts twee punten de kabel te lokaliseren en niet over het gehele tracé waar grondroerder X zou gaan graven. Liander verwijst hierbij naar bestendige jurisprudentie en de Richtlijn, waarin onder meer wordt aanbevolen om kabels over het gehele traject te lokaliseren in een gebied van 1,5 meter aan weerszijden van de graaflocatie. Grondroerder X verwijst echter naar artikel 5 lid 2 BION, waarin is opgenomen dat de metingen waarop de liggingsgegevens zijn gebaseerd ten minste een nauwkeurigheid van 1 meter moeten hebben. Grondroerder X voert aan dat, nu de werkelijke ligging van de kabel meer dan een meter afweek van de op de tekening aangeven ligging, hij niet aansprakelijk is voor de opgetreden schade. De kantonrechter volgt grondroerder X daarin. Liander gaat daarop in appel.
Het hof overweegt dat artikel 5 lid 2 BION een regel inhoudt voor de netbeheerder, waar de grondroerder op mocht vertrouwen. Dat de netbeheerder praktisch niet altijd in staat is om de wettelijk vereiste nauwkeurigheid van 1 meter te bieden, doet daaraan niet af. Dat is slechts anders indien uit concrete gegevens bekend of kenbaar is dat de kaart niet nauwkeurig kan zijn, maar dat geval doet zich hier niet voor (r.o. 3.8.2).
Ten aanzien van de aanbeveling in de Richtlijn om over het gehele traject over een breedte van 1,50 meter aan beide zijden de kabel te lokaliseren, overweegt het hof dat dit een best practice-regel is. Het gaat volgens het hof echter te ver om uit de Richtlijn af te leiden dat in de branche algemeen bekend is dat de wettelijke nauwkeurigheid van de kaarten niet haalbaar is en dat daaruit zou volgen dat het niet opvolgen van deze aanbeveling zonder meer onzorgvuldig is (r.o. 3.8.3). Bovendien, zo overweegt het hof, bracht de enkele mogelijkheid dat de kabel toch anders liep dan op basis van de feitelijke omstandigheden mocht worden verwacht, niet mee dat grondroerder X in redelijkheid gehouden was die ligging nader te onderzoeken. Daarbij weegt het hof ook mee dat een dergelijk succesvol onderzoek, bezwaarlijk, want tijdrovend en (daarom) kostbaar was geweest (r.o. 3.8.5). Kortom: ondanks dat grondroerder X deze door het hof als best practice gekarakteriseerde regel niet had nageleefd, oordeelde het hof dat de grondroerder niet verwijtbaar had gehandeld.
Als een overweging ten overvloede voegt het hof daar – op expliciet verzoek van Liander – aan toe dat sinds de inwerkingtreding van artikel 5 lid 2 BION grondroerders in beginsel mogen uitgaan van een KLIC-tekening die tot op één meter nauwkeurig is. Naar het oordeel van het hof zullen grondroerders daarom minder snel aansprakelijk zijn dan voorheen. Anderzijds overweegt het hof dat het enkele gegeven dat de kabel niet binnen de één metergrens ligt onvoldoende is voor de conclusie dat de grondroerder niet aansprakelijk is. Het zal daarbij blijven aankomen op de feitelijke situatie (r.o. 3.8.5).
De beoordeling door de Hoge Raad
De Hoge Raad is het duidelijk niet eens met de bevindingen van het hof. Volgens de Hoge Raad heeft het hof miskend dat de grondroerder, in het bijzonder gelet op de doelstelling van de WION om gevallen van schade aan kabels en leidingen te verminderen, er niet zonder meer op mag vertrouwen dat de aan hem verstrekte tekening voldoet aan de nauwkeurigheidseis van artikel 5 lid 2 BION. In hoeverre de grondroerder (wel) op de tekening mag vertrouwen hangt volgens de Hoge Raad af van de omstandigheden van het geval, in het licht van hetgeen de Richtlijn over de onderzoeksplicht van de grondroerder bepaalt. In dit geval stond vast dat de kabel al in 1956/1957 was gelegd en dat sindsdien reeds werkzaamheden hadden plaatsgevonden. Bovendien had het hof zelf overwogen dat de netbeheerder in een dergelijk geval praktisch niet in staat zal zijn de in de BION genoemde nauwkeurigheid te bieden. Om die redenen had het hof niet tot uitgangspunt mogen nemen dat grondroerder X op de tekeningen mocht vertrouwen, tenzij uit concrete gegevens bekend of kenbaar is dat de tekeningen niet nauwkeurig kunnen zijn.
Vervolgens gaat de Hoge Raad dieper in op de betekenis van de Richtlijn. De Hoge Raad is van oordeel dat bij gebrek aan een concrete wettelijke normering voor ‘zorgvuldig graven’ groot gewicht aan de Richtlijn moet worden toegekend. De Richtlijn vormt de weerslag van de binnen de beroepsgroep geldende opvattingen omtrent zorgvuldig graven. De rechter dient daarom bij de invulling van de zorgplicht in beginsel aan te sluiten bij de Richtlijn. Indien hij een daarvan afwijkende invulling van de zorgplicht wil geven, dient hij te motiveren welke omstandigheden rechtvaardigen dat in het concrete geval van de Richtlijn mocht worden afgeweken. Hieraan voldeed het oordeel van het hof niet, aldus de Hoge Raad. Zo vond de Hoge Raad het oordeel van het hof dat grondroerder X aan zijn zorgplicht had voldaan met het graven van twee proefsleuven, terwijl de Richtlijn (als best practice) een andere voorzorgsmaatregel voorschreef (namelijk het graven van proefsleuven over het gehele traject), zonder nadere motivering onbegrijpelijk.
Slotsom
De zaak wordt verwezen naar het hof Den Haag voor verdere behandeling en beslissing. Het heeft er echter alle schijn van dat Liander met deze uitspraak goud in handen heeft; niet alleen met betrekking tot de onderhavige zaak, maar ook voor toekomstige graafschades. Het arrest van de Hoge Raad brengt voor veel partijen in de graafschadepraktijk de lang verlangde duidelijkheid over de verhouding tussen artikel 5 lid 2 BION en de aanbevelingen in de Richtlijn. Artikel 5 lid 2 BION delft daarin (terecht) het onderspit, zij het dat een schending van dit artikel naar het oordeel van de Hoge Raad nog steeds wel kan leiden tot eigen schuld van de netbeheerder als de informatie die hij over het net verstrekt niet zo nauwkeurig is als redelijkerwijs van hem verlangd mag worden (r.o. 3.6.2).
Met zijn oordeel neemt de Hoge Raad (impliciet) ook afstand van de overweging ten overvloede van het hof, waarin het hof overwoog dat grondroerders onder invloed van de nauwkeurigheidsmarge van artikel 5 lid 2 BION minder snel aansprakelijk (zullen) zijn dan vóór inwerkingtreding van deze regelgeving. Vermoedelijk was de Hoge Raad het eens met A-G Hartlief, die concludeerde dat uit de regelgeving en toelichtende stukken geen beperking van de zorgplicht van de grondroerder valt af te leiden (r.o. 3.24).
Het ging in deze zaak om een (financieel) belang van slechts EUR 4.263,07, maar het belang van deze uitspraak voor de bredere graafschadepraktijk is aanzienlijk.