Op 29 januari 2014 heeft de Minister van Veiligheid en Justitie een nota van wijziging inzake het wetsvoorstel tot herziening van het arbitragerecht aan de Tweede Kamer aangeboden. Doel van het wetsvoorstel, dat door de Nederlandse regering op 16 april 2013 bij de Tweede Kamer heeft ingediend, is om het arbitragerecht te moderniseren en de positie van Nederland als belangrijk (internationaal) arbitrageland te behouden en verder te versterken. De herziening past in het streven van de wetgever om Nederlandse arbitrage nog meer dan nu al het geval is – denk aan de Permanent Court of Arbitration (PCA) en het Iran–US claims Tribunal, beide gevestigd in Den Haag – als hoogwaardig exportproduct op de internationale markt te profileren; promotie van ‘Nederland arbitrageland’ én Den Haag als ‘legal capital of the world’ staat bewust hoog op de agenda. Dit alles heeft zich (mede) vertaald in wijzigingen die het nieuwe arbitragerecht voor zowel nationale en internationale rechtzoekenden nog aantrekkelijker maken. Deze moderniseringsslag was ook nodig, gelet op het feit dat de laatste herziening van de arbitragewet uit 1986 dateerde. Het wetsvoorstel brengt het Nederlandse wettelijk kader ook meer in overeenstemming met de internationale arbitragepraktijk en – meer in het bijzonder – met de systematiek van de Uncitral Model Law on International Arbitration (2006).
Als dit voorstel tot wet wordt, dan zal dit voor de contracten- en procespraktijk tot enkele belangrijke veranderingen leiden. Deze zullen hierna in vogelvlucht worden besproken; de kernthema’s zijn weergeven met een link, waarop kan worden geklikt voor meer gedetailleerde informatie.