Marktpartijen die in belangrijke mate gebruik maken van ZZP-ers doen goed eraan hun huidige fiscale positie als opdrachtgever opnieuw te bepalen.
In de loop der jaren is het aantal ZZP-ers enorm toegenomen: 800.000 in 2014. Deze groei in het aantal zelfstandigen is mede het gevolg van een aantal gunstige ondernemingsfaciliteiten (o.a. zelfstandigenaftrek + MKB-vrijstelling) in de inkomstenbelasting. Opdrachtgevers kunnen op dit moment vertrouwen (vrijwaring) op een door de Belastingdienst afgegeven VAR-verklaring en hoeven daardoor geen loonbelasting in te houden en premies af te dragen over aan de ZZP-er te betalen vergoeding. Dit gaat veranderen. In een recent wetsvoorstel komt de vrijwaring voor de opdrachtgever te vervallen en kan fiscale aansprakelijkheid voor de opdrachtgevers ontstaan.
Het wetsvoorstel Wet invoering Beschikking geen loonheffingen zal in de plaats treden van de VAR-beschikking. De ZZP-er dient deze BGL aan te vragen. Net als bij de VAR is de ZZP-er niet verplicht om een BGL aan te vragen. In tegenstelling tot de VAR verklaring inzake ondernemerschap bevestigt de BGL slechts dat de overeenkomst met de ZZP-er geen dienstbetrekking is voor toepassing van de Wet op de loonbelasting 1964 en dus geen inhoudingsplicht bestaat voor de opdrachtgever. Deze niet inhoudingsplicht werkt ook door naar de premie volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (indien aan de daarvoor gelden voorwaarden wordt voldaan). De BGL geeft geen oordeel over de aard van de inkomsten voor de ZZP-er voor de toepassing van zijn inkomstenbelasting (winst uit onderneming, resultaat uit overige werkzaamheden of directeur-grootaandeelhouder). De BGL kan door de ZZP-er voor meerdere opdrachten bij één opdrachtgever worden gebruikt, mits deze opdrachten hetzelfde soort werkzaamheden behelzen en de wijze waarop en de condities waaronder deze worden verricht niet verschillen.
De BGL wordt aangevraagd via een nieuw te lanceren webmodule waarbij de ZZP-er een vragenlijst invult. Deze vragen zijn gebaseerd op de huidige wetgeving en jurisprudentie omtrent het vraagstuk ondernemerschap versus dienstbetrekking. Er verandert niets aan de definitie ondernemer en medewerker. De vragen die geformuleerd worden via de webmodule zijn van dusdanig belang dat hierop de beschikking wordt afgegeven.
De voorgestelde “medeverantwoordelijkheid” voor de opdrachtgever kan als volgt worden samengevat. De BGL vloeit voort uit de door de opdrachtnemer ingevulde webmodule. Op grond van de aangegeven werkwijze en voorwaarden waaronder door de ZZP-er wordt gewerkt filtert de webmodule vervolgens een aantal onderdelen (stellingen) waarvoor de opdrachtgever medeverantwoordelijk is omdat hij op deze onderdelen van de overeenkomst met de ZZP-er geacht wordt beslissende invloed uit te oefenen. De opdrachtgever dient deze stellingen te controleren.
Indien de opdrachtgever feitelijk handelt overeenkomstig de stellingen die door de webmodule aan de opdrachtgever zijn voorgelegd is de opdrachtgever gevrijwaard voor de inhouding van de loonheffingen. Indien de werkelijke situatie afwijkt en de opdracht toch tot stand komt dan kan de Belastingdienst een naheffingsaanslag bij de opdrachtgever opleggen. Ook bestaat de mogelijkheid dat de opdrachtgever voor de start van de opdracht de opdrachtnemer vraagt een BGL aan te vragen waarbij de feiten en omstandigheden wel overeenkomen met de overeengekomen arbeidsverhouding.
Indien bij de opdrachtgever op grond van de BGL geen loonheffingen kunnen worden ingehouden, kan nog wel bij de ZZP-er een correctie in de inkomstenbelasting volgen (met als gevolg dat de ondernemersfaciliteiten niet van toepassing zijn). Omdat de BGL verder geen ‘uitspraak’ doet over de kwalificatie van de inkomsten voor de opdrachtnemer en omdat mogelijk nog een correctie in de inkomstenbelasting kan volgen komt de vraag op of ZZP-ers om die reden wellicht toch eerder voor een dienstbetrekking zullen kiezen met alle nadelen daarvan voor de opdrachtgever.
De Raad van State heeft op diverse punten kritiek geuit. Zo is het de Raad van State onduidelijk is welk probleem het wetsvoorstel beoogt op te lossen. De aanzuigende werking van de ondernemingsfaciliteiten worden niet door dit wetsvoorstel weggenomen. Ook is volgens de Raad van State gelet op het thans lopende onderzoeken naar de fiscale positie van ZZP-ers het wetsvoorstel te prematuur.
Dit artikel is ook gepubliceerd in General Counsel NL Nieuwsbrief, oktober 2014.