Technologische ontwikkelingen leiden ertoe dat het onderscheid tussen computers en communicatiemiddelen steeds verder vervaagt. Op dit moment is dit onderscheid echter helaas nog wel van belang voor de vraag of loonbelasting verschuldigd is bij verstrekking van een dergelijk apparaat door een werkgever aan haar werknemer(-s). Op 25 september 2014 boog het Hof Amsterdam zich in dit kader over de vraag onder welke van de genoemde categorieën een iPad dient te worden geschaard.
iPad als communicatiemiddel of als computer?
Onder de huidige (overgangs-)regeling is in artikel 15b lid 1 aanhef en onderdeel f van de Wet op de Loonbelasting 1964 bepaald dat geen loonbelasting verschuldigd is bij verstrekking van een communicatiemiddel indien het zakelijk gebruik van dat middel ten minste van bijkomstig belang is. In de jurisprudentie is dit criterium uitgewerkt tot een vereiste van minimaal 10% zakelijk gebruik. Dit terwijl bij verstrekking van een computer slechts geen loonbelasting verschuldigd is indien die computer geheel of nagenoeg geheel, d.w.z. voor meer dan 90%, zakelijk wordt gebruikt (artikel 15b lid 1 aanhef en onderdeel s van de Wet op de Loonbelasting 1964). De wetgever heeft hierbij willen uitsluiten dat een apparaat voor de toepassing van dit artikel zowel een communicatiemiddel als een computer zou kunnen zijn.
In de door het Hof beslechte zaak gaat het om een werkgever in de mediasector die aan al haar werknemers een iPad heeft verstrekt, naar eigen zeggen vooral zodat haar medewerkers “daadwerkelijk kennis zouden maken met de (digitale) ontwikkelingen”.
In eerste aanleg stelde de rechtbank vast dat een iPad een breed scala aan gebruiksmogelijkheden heeft en dat een iPad, naar het oordeel van de rechtbank daarom dient te worden aangemerkt als een (kleine) computer, ook omdat
- De iPad niet het uiterlijk van een mobiele telefoon heeft;
- De “communicatiefunctie” van de iPad geen centrale rol speelt;
- Gezien het formaat van de iPad en het geheugen van 32MB; en
- ondanks het geringe formaat van het beeldscherm en de beperkte invoermogelijkheden, die maken dat de iPad niet geschikt is voor langdurig gebruik.
De rechtbank oordeelt vervolgens dat ten aanzien van de verstrekking van de iPads in dit geval loonbelasting verschuldigd is.
In hoger beroep oordeelt het Hof dat de wetgever in zijn definitie van “communicatiemiddel” bewust ruimte heeft gelaten voor apparaten die niet de uiterlijke kenmerken van een mobiele telefoon hebben. Het Hof stelt vast dat
- kenmerkend voor de iPad is dat, indien letters of cijfers moeten worden ingevoerd, een ‘toetsenbord’ op het beeldscherm verschijnt dat een belangrijk deel van het scherm in beslag neemt;
- invoer van gegevens daarmee aanzienlijk minder vlot mogelijk is dan bij bijvoorbeeld desktop-PC’s en laptops, en
- dit het beeldscherm en de invoermogelijkheden bij een iPad te beperkt maakt voor langdurig gebruik als computer.
Het Hof komt op grond hiervan tot de conclusie dat een iPad geen computer vormt in de zin van de wet, maar wel degelijk moet worden aangemerkt als een communicatiemiddel. Vervolgens stelt het Hof vast dat de werkgever (door middel van een steekproefsgewijs uitgevoerd gebruikersonderzoek) voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het zakelijk gebruik van de verstrekte apparaten in ieder geval voor 74% van de werknemers van meer dan bijkomstig belang (>10%) is. Het Hof concludeert dan ook dat de werkgever met betrekking tot de verstrekking aan 74% van haar werknemers geen loonbelasting verschuldigd is.
Vooruitblik
Overigens verdwijnt per 1 januari 2015 het fiscale onderscheid tussen computers en communicatiemiddelen, zodra de nieuwe werkkostenregeling voor alle werkgevers verplicht wordt. In plaats van het huidige onderscheid zal vanaf dat moment hoogstwaarschijnlijk een onderscheid worden gemaakt tussen verstrekkingen die (naar het redelijke oordeel van de werkgever) wél en verstrekkingen die níét noodzakelijk zijn voor de vervulling van de arbeidsovereenkomst. Werkgevers die een iPad aan hun werknemers wensen te verstrekken kunnen overwegen hiertoe reeds vóór 31 december 2014 over te gaan, zodat die verstrekking nog onder het huidige fiscale regime plaatsvindt.