De Hoge Raad over de gaswinning in Groningen | 2 min

De Hoge Raad heeft een belangrijk oordeel gegeven over de gaswinning in Groningen. Het gaat in het bijzonder over de aansprakelijkheid van de Staat voor schade van bewoners, naast aansprakelijkheid van de NAM, en over de vraag welke schade voor vergoeding in aanmerking kan komen. Kan er bijvoorbeeld wel waardevermindering voor een woning worden geclaimd als die woning nog niet is verkocht en er ook geen concrete verkoopplannen zijn? En hoe zit het met vergoeding voor gederfd woongenot? Evelyn Tjon-En-Fa spreekt hierover in dit interview met Wouter Kurpershoek

In deze zaak vordert een echtpaar dat boven het Groningenveld woont vergoeding van schade die door hen is geleden als gevolg van de aardbevingen die zijn ontstaan door de gaswinning. De rechtbank Noord-Nederland heeft aan de Hoge Raad prejudiciële vragen gesteld over hoe vorderingen als deze moeten worden beoordeeld. Naar verwachting zal deze uitspraak van de Hoge Raad als leidraad gehanteerd worden door lagere rechters en bij hen aanhangige procedures dan ook versnellen.

Ten aanzien van de aansprakelijkheid voor de schade door gaswinning overweegt de Hoge Raad dat in de wet (art. 6:177 BW) een risicoaansprakelijkheid van de exploitant is opgenomen voor schade die ontstaat door beweging van de bodem ten gevolge van exploitatie. De NAM is de exploitant van het Groningenveld, nu de vergunning om daar gas te winnen aan de NAM verleend is. De Hoge Raad oordeelt daarnaast dat de positie van EBN dusdanig verweven is met de positie van NAM zij beide als exploitant op grond van de wet risicoaansprakelijk zijn.

De Hoge Raad is daarnaast van oordeel dat de Staat in ieder geval vanaf 1 januari 2005 op de hoogte had moeten zijn van de reële kans op ernstige of wijdverbreide schade door aardbevingen als gevolg van de gaswinning. Óf de Staat inderdaad aansprakelijk is, hangt vervolgens af van de vraag of hij vanaf die datum heeft nagelaten tijdig de passende en redelijkerwijs te verlangen maatregelen te nemen om dergelijke schade te voorkomen. Die vraag heeft een deels feitelijk karakter en moet dus door de rechtbank worden beantwoord.

Ten aanzien van de waardevermindering van woningen oordeelt de Hoge Raad dat het mogelijk is te abstraheren van het feit dat de eigenaar de woning nog niet heeft verkocht. Voor het begroten van deze schade is echter wel een min of meer stabiele situatie vereist, waarin voldoende zeker is dat significante schommelingen in de waarde van de woning die samenhangen met het risico op bodembeweging zullen uitblijven. Deze toestand is er op dit moment nog niet, maar dat laat volgens de Hoge Raad onverlet dat de rechtbank aan de benadeelde een voorschot voor deze schade kan toekennen. Ook staat dit niet in de weg aan toewijzing van een vordering tot vergoeding van andere relevante schadeposten, zoals de kosten van herstel.

De Hoge Raad oordeelt verder dat benadeelden ook aanspraak kunnen hebben op gederfd woongenot (wat de Hoge Raad berekent als het verschil tussen de marktconforme huur die met het risico op aardbevingen voor de woning betaald/gevraagd zou moeten worden, en de daadwerkelijk betaalde/gevraagde huur), en – onder omstandigheden – immateriële schadevergoeding (‘smartengeld’)

Zie ook:
https://nos.nl/artikel/2294194-niet-alleen-nam-ook-staat-indirect-aansprakelijk-voor-schade-groningen.html
https://www.nrc.nl/nieuws/2019/07/21/hoge-raad-ook-staat-is-aansprakelijk-voor-groningse-schade-a3967769

Dit artikel is geschreven door: